In november 2013, vlak voor het verschijnen van zijn Hermans-biografie De mislukkingskunstenaar, noemde Willem Otterspeer de bezorgers van de Volledige Werken van Willem Frederik Hermans ‘schapen’ die aan ‘schoolfrikkerij’ doen. We hadden, geciteerd in een opiniestuk van Max Pam in de Volkskrant van 20 november 2013, onze gereserveerdheid ten opzichte van de biografie geuit, die we onder andere ‘voor latere generaties onbruikbaar’ noemden. Daar hadden we onze redenen voor. We hadden (op verzoek van uitgeverij De Bezige Bij) het manuscript gelezen, daarin veel ongerechtigheden geconstateerd, een grote hoeveelheid opmerkingen gemaakt en ten slotte geconstateerd dat het eindproduct te wensen overliet. Volgens Otterspeer gingen onze opmerkingen, zoals hij in een interview (www.nieuws.leidenuniv.nl) liet weten, louter over ‘hoe je Dostojewski spelt en een voetnoot maakt’. Op zich klopte dat: Dostojevski was in het manuscript op drie verschillende manieren gespeld en van een deugdelijk voetnotenapparaat was geen sprake.
In ‘Fout(jes) in vredestijd’, gepubliceerd in De Gids van januari 2014, gaat Otterspeer nogmaals de confrontatie aan met de ‘filologische fixatie op foutjes’ (www.de-gids.nl) waarmee hij bij de voorbereiding van zijn biografie te maken zou hebben gehad. Deze laatste publicatie is voor ons de aanleiding om het over enkele kwesties te hebben waarin hij de feiten geweld aandoet, kwesties waarbij het gaat over ons werk en onze bijdrage aan De mislukkingskunstenaar. Voor de duidelijkheid: de bezorgers van de Volledige Werken werken niet, zoals Otterspeer beweert, voor het ‘Hermans Instituut’ en ‘onder de paraplu van het Huygens Instituut’. De uitgave van de Volledige Werken is een gezamenlijke inspanning van het Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (knaw), het Willem Frederik Hermans instituut (dat de erven-Hermans vertegenwoordigt) en uitgeverij De Bezige Bij (die de publicatie voor haar rekening neemt). In 2005 verscheen het eerste deel van de Volledige Werken; sindsdien komen er, als de complexiteit van de inhoud en andere omstandigheden dat toelaten, twee delen per jaar op de markt. Het project is nu, begin 2014, op de helft, twee nieuwe delen verschijnen later dit jaar. In de Volledige Werken worden alle gepubliceerde teksten van Hermans gepresenteerd, aangevuld met een uitgebreide toelichting over Hermans’ werkwijze in de vorm van een ontstaans- en publicatiegeschiedenis van elk afzonderlijk werk. De verzamelde nawoorden en commentaren in de verschenen twaalf delen beslaan intussen meer dan 1800 pagina’s.
Als een vanzelfsprekende taak naast het maken van de Volledige Werken beschouwt het Hermans-team van het Huygens ing het adviseren en bijstaan van iedereen die zich met Willem Frederik Hermans en zijn werk bezighoudt. Dat adviseren en bijstaan is ook gebeurd bij De mislukkingskunstenaar. In 2007/2008 – de biografie had toen ongeveer moeten verschijnen – stelde het Hermans-team zijn documentatiemateriaal ter beschikking aan de biograaf, en toen het manuscript van het eerste deel van de biografie in maart 2013 was afgerond, zijn de medewerkers van de Volledige Werken collegiaal gaan meelezen; in de productiefase van het boek heeft het Instituut zijn materiaal en zijn expertise opnieuw ter beschikking gesteld.
Gezien de smaakvolle titel van het Gids-stuk – ‘Fout(jes) in vredestijd’, al even smaakvol verluchtigd met de bekende foto van Hermans in een Duits uniform – zitten twee kwesties Otterspeer hoog: die van de – vermeende? – fouten in zijn biografie en die van de fouten-Gestapo van het Huygens ing. Het probleem volgens Otterspeer: de ‘filologen’ van dat instituut hebben het boek zitten navlooien op foutjes, en dat was niet de bedoeling. We hadden ons moeten opstellen als constructieve meelezers. Dat deden we volgens Otterspeer niet, en daarom brengt hij ons onder in een rijtje met de weduwe Vestdijk en ‘matroos’ Joop Schafthuizen, met wie de biografen van Vestdijk (Wim Hazeu) en Gerard Reve (Nop Maas) ‘het te stellen hadden’. Dat gezeur over fouten is gerommel in de marge, vindt Otterspeer, dat voorbijgaat aan de waarde van de biografie, een waarde die volgens hem uit de positieve ontvangst is gebleken: ‘Een rijk boek’ vond Vrij Nederland het, een ‘schatkamer voor Hermans-liefhebbers’ was het volgens NRC Handelsblad en in de Volkskrant was De mislukkingskunstenaar ‘een aangrijpend, scherp en overtuigend portret’. Door Otterspeer gemakshalve niet aangehaald wordt het oordeel van Het Parool, dat onder de kop ‘Schoolse biografie’ De mislukkingskunstenaar een gemiste kans noemde en constateerde dat Otterspeer ‘te gemakzuchtig met zijn bronnen’ is geweest en ‘veel van de secundaire literatuur doodeenvoudig niet gebruikt heeft’. Ook dat NRC Handelsblad uiteindelijk maar drie sterren over had voor het boek en dat de Volkskrant het niet alleen prees maar ook schreef dat de biograaf ‘persoonlijke zaken’ uit het leven van Hermans niet ‘invoelend weet […] te maken’ laat Otterspeer achterwege. De bijna dagelijks uitgebreide erratalijst op Facebook door de redactie van het voormalige Hermans-magazine doet Otterspeer als volgt af: ‘[S]teeds als ze hun netten ophaalden bleken er verroeste spijkers en oude fietsbanden in te zitten en heel soms een mager spierinkje.’
Otterspeer gaat in De Gids uitgebreid in op het ‘verschil in karakter en humeur’ tussen hemzelf en de ‘filologen’, ook op het verschil in wetenschapsopvatting. De tegenwoordige filologie is in de ogen van de hoogleraar universiteitsgeschiedenis verworden tot een akelige opeenhoping van sub-disciplines, die er allemaal toe bijdragen dat er voor het grote visionaire verhaal, voor het erudiete, creatieve, literaire schrijven – precies het soort schrijven dus dat hij zelf beoogt – geen ruimte meer is. Binnen die hokjesgeest van de filologie zijn de editiewetenschappers in hun ‘foutvrije zone in de chaos van de literatuur’ het ergst, in hun kwaadaardige ijver om eerst en vooral en altijd maar weer fouten op te sporen in het werk van anderen. En zo, schrijft Otterspeer, lazen de bezorgers van de Volledige Werken het manuscript van de biografie: vooral om hem, de biograaf, op fouten te betrappen.
Maar hoe zit het nu precies met dat meelezen en die fouten? We krijgen het in De Gids niet te lezen, want de biograaf stelt alles in het werk om bij zijn eigen tekst uit de buurt te blijven. En dat doe je uiteraard – het is een oeroude polemische truc – door het werk van anderen tot doelwit te maken. Laten wíj het dan hebben over wat er feitelijk gebeurd is. Wat we eerst en vooral gedaan hebben is suggesties geven om het boek, binnen de door Otterspeer gekozen thematiek en uitwerking, een daadwerkelijk overtuigende biografie te laten worden, suggesties waarvan de biograaf dankbaar gebruik heeft gemaakt.
Een paar – willekeurige – voorbeelden uit de bijna driehonderd algemene en concrete adviezen die we na een eerste lezing bij het manuscript gaven. De ‘zeer informatieve brief aan Gust Gils’ bijvoorbeeld waaruit Otterspeer in de inleidende verantwoording van de biografie uitvoerig citeert was hem in eerste instantie ontgaan. De hoofdstukken ‘Het gevaarlijke jaar’ en ‘Student-assistent’ wisselden op ons advies van plaats, waardoor er meer continuïteit in de verhaallijn kwam. We attendeerden de biograaf op een aantal grotere en kleinere onzorgvuldigheden in de reconstructie van de jaren 1948 tot en met 1952, opmerkingen die Otterspeer grotendeels netjes verwerkte. Zoals hij dat ook deed met onze constatering dat Hermans in 1944 niet zomaar ‘verzen’ stuurde naar Hidde Heringa, maar dat het hier ging om Hermans’ toen net gedrukte debuutbundel Kussen door een rag van woorden. En dat gold ook voor onze suggestie om, bij alle details uit agenda’s en notitieboekjes die Otterspeer elders in de biografie noemt, zeker niet onvermeld te laten dat Hermans op de dag van zijn eerste ontmoeting met Puck (Esser-)Comes, die hij ook Truusje of Truche noemt, direct in zijn agenda aantekent: ‘T. ontmoet’. Daarnaast behoedden we de biograaf voor grotere en kleinere uitglijders, bijvoorbeeld waar hij schreef over een ‘verhaal “Moedeloos in de vrede” dat we alleen van titel kennen’ – feitelijk een in Horror Coeli en andere gedichten en Overgebleven gedichten gepubliceerd gedicht – of waar hij sprak over een ‘onbetrouwbare auteur’ in plaats van een ‘onbetrouwbare verteller’. Je kunt natuurlijk stellen dat het bij deze vele honderden opmerkingen om ‘foutjes’ gaat, maar je zou je ook gelukkig kunnen prijzen met collega’s die zich opstellen als uiterst welwillende en consciëntieuze meelezers en bereid zijn om honderden (veelal eigen) uren te investeren in de tekst van een ander. Met ‘navlooien’ van een manuscript op ‘foutjes’, zoals Otterspeer dat noemt, hebben de hierboven met een paar voorbeelden beschreven investeringen maar weinig te maken.
‘Ontvlooien’ zou in een ander opzicht wel een bruikbare kwalificatie zijn voor wat er nog met het manuscript moest gebeuren, want de fouten en onvolkomenheden sprongen ons vanaf alle pagina’s tegemoet: bronvermeldingen bij geciteerde passages ontbraken of waren incorrect, literatuurverwijzingen naar secundaire literatuur waren veelal achterwege gebleven, archiefbronnen waren slordig en ondeskundig gebruikt, talloze namen van personen, straat- en plaatsnamen, boektitels en historische feiten waren onnauwkeurig weergegeven en onthutsend veel citaten uit gedrukte en ongepubliceerde bronnen waren incorrect. Met enkele door ons geredigeerde en becommentarieerde hoofdstukken en afzonderlijke voorbeeldpagina’s brachten we de massaliteit van deze tekortkomingen onder de aandacht van De Bezige Bij. De uitgeverij huurde daarop een freelance redacteur in die enkele maanden op het Huygens ing gastvrijheid genoot om, gebruikmakend van alle onderzoeksdocumentatie rondom de Volledige Werken, talloze aanvullingen en correcties in het manuscript aan te brengen.
Daarna ging De mislukkingskunstenaar in proef. Het moest, dat was de ambitie van De Bezige Bij, een foutloos boek zijn. Bij de eerste proeven bleek dat de maandenlange redactie nog niet had geleid tot een boek zonder feilen. Op een laat moment in het productieproces werd op aandringen van het Willem Frederik Hermans instituut besloten om nog een keer de hulp in te roepen van de ‘filologen’ van het Huygens ing. We kwamen op basis van een bloemlezende steekproef tot de conclusie dat de proef voor een foutloos boek nog veel te veel slordigheden bevatte, en dat bovendien een deel van de bij de biograaf onder de aandacht gebrachte fouten en mislezingen niet waren gecorrigeerd. Het verschijnen van de deelbiografie werd zes weken uitgesteld. ‘Wat zijn de problemen?’ vroeg de Volkskrant op 28 september 2013: ‘Er zijn geen problemen,’ antwoordde Otterspeer, ‘Ik vrees dat ik aan het uitstel een beetje debet ben. Omdat ik maar bleef doorschrijven aan de in- en de uitleiding kwamen er nieuwe voetnootjes bij en moesten er nieuwe drukproeven komen. […] Puntjes op de i, zou Hermans zeggen.’
Puntjes op de i dus. We beperken ons hier tot enkele voorbeelden van die ‘puntjes op de i’, van die ‘foutjes’ en van die opmerkingen van ‘filologen’ over het volgens Otterspeer ‘verweesde feit zonder samenhang’. De voorbeelden die we hebben gekozen hebben te maken met Otterspeers gebruik van archiefmateriaal, want dat onttrekt zich aan de directe controle van de lezer. In interviews en in zijn inleiding van de biografie doet de biograaf het telkens voorkomen alsof hij als enige toegang had tot het archief-Hermans en dat dat archief na de biografie weer voor vijftig jaar op slot gaat. Dat is niet zo, zoals Otterspeer weet en wist. Wie bij het Willem Frederik Hermans instituut een goed voorstel indient kan toestemming krijgen om het archief te raadplegen. En omdat wij als bezorgers van de Volledige Werken toegang hebben tot het materiaal, hebben wij inzicht in de manier waarop Otterspeer tot zijn conclusies komt. Conclusies die soms direct te maken hebben met dat wat Otterspeer tot het centrale thema van zijn biografie maakt: de mislukking.
Otterspeer heeft het maar al te graag over Hermans’ mislukkingen, en af en toe zet hij er iets anders tegenover. Op p. 641 van De mislukkingskunstenaar schrijft hij: ‘Soms lukte er wél iets. Op woensdag 26 oktober 1949 deed Hermans zijn eerste “chauffeurstest”. Hij zakte, maar nam vanaf donderdag 2 februari 1950 twee keer per week rijles. Op dinsdag 4 april 1950 probeerde hij het een tweede keer. Nu slaagde hij wel, anderhalf jaar nadat hij in Canada zijn eerste auto reed.’
Hoe dat met die auto in Canada zit wordt eerder in het boek behandeld (p. 587 e.v.). Maar wat gebeurde er nu in 1949 en 1950? Een bron voor wat hij beschrijft geeft Otterspeer niet, maar het is een agenda van Hermans. Agenda’s hield Hermans bij sinds de middelbare school, en bijna van elk jaar tot aan zijn dood zijn ze bewaard. Van 1949 zijn er zelfs vier in het archief-Hermans: één is gebruikt voor afspraken en dergelijke, de andere drie voor notities. Op 10 oktober 1949 noteert Hermans in de afsprakenagenda: ‘Chauffeurstestinst. / Kerkstraat 404’, twee dagen later ‘chauf test.’ en op 19 en 26 oktober opnieuw datzelfde, de laatste keer met de toevoeging ‘’s avonds’. Verder niets, dus ook geen gegevens over slagen of zakken. Een belangrijke vraag is: wat was het ‘Chauffeurs-testinstituut’? Dat was een rijschool, zoals zonder veel moeite te achterhalen is. Maar wat was de ‘chauffeurstest’? Was dat een rijles, of misschien een soort examen? Misschien was het een cursus over autotechniek, want daar maakt het bedrijf ook reclame mee. Zekerheid daarover is vooralsnog niet te krijgen. In de agenda van 1950 staan vanaf donderdag 2 februari inderdaad weer notities over rijlessen, achttien in totaal, in een ritme dat met de formulering ‘een of twee keer per week’ preciezer zou zijn aangegeven dan de formulering bij Otterspeer. Op 4 april 1950 staat in de agenda: ‘12 uur afrijden / Haarl. meerstation’. Over wel of niet slagen staat daar niets.
Het is, als we ook naar latere agenda’s kijken, waarschijnlijker dat Hermans in 1950 niet voor zijn rijbewijs slaagde en dat dat pas later gebeurde: in de agenda van 1956 komen opnieuw rijlessen voor, van 6 tot 10 augustus en van 18 oktober tot 19 november, negen in totaal. Weer is er in de agenda geen vermelding van slagen of zakken, maar dat Hermans slaagde kunnen we nu wel concluderen, want hij zet het nummer van zijn rijbewijs (19394) vanaf 1957 in zijn agenda’s, telkens met de vermelding dat het geldig is tot 6 december 1961. Bovendien noteert hij in de agenda van 1961 in de eerste drie weken van december diverse keren: ‘Rijbewijs verlengen’, en dat moest ook wel, want in maart 1962 kocht hij, na de korte Canadese episode, zijn eerste ‘echte’ auto. Vlak voordat hij dat deed nam hij – dat blijkt weer uit de agenda van 1962 – tussen 2 en 15 maart opnieuw rijlessen, negen in totaal, waarschijnlijk om zijn wat vastgeroeste rijvaardigheid op peil te brengen. Wat zegt dit voorbeeld over de werkwijze van Otterspeer? Dat hij zijn bronnen selectief gebruikt en te gemakkelijk tot conclusies komt. En dat komt wat al te vaak voor.
Een tweede voorbeeld over (mis)lukken. Nu gaat het niet over een geslaagde onderneming die eigenlijk toch een mislukking is, maar over iets dat Hermans, eveneens in 1950, in elk geval wel gelukt is, namelijk afstuderen. Otterspeer schrijft op p. 620 van De mislukkingskunstenaar: ‘[O]p zaterdag 11 november, om kwart over twaalf, deed hij zijn doctoraal examen, in de vrije studierichting aardrijkskunde, met fysische geografie als hoofdvak en met veel genoegen als judicium. Willem Frederik Hermans was doctorandus. Dat vermeldde hij ook voor in zijn agenda. Ter relativering nam hij ook zijn schedelmaten op: lengte 19,1, breedte 15,6 cm.’ Wat dat ‘ter relativering’ betekent krijgen we niet te horen, en ook bronnen voor datum, tijdstip en judicium ontbreken. In de geciteerde agenda over 1950 staat bij 11 november alleen ‘12 u 15 examen’. Voor het feit dat Hermans zijn titel ergens vermeldt krijgen we alleen in de lopende tekst een soort bron: ‘voor in zijn agenda’. Maar in welke agenda? Het gaat hier, zonder dat dat vermeld wordt, om twee verschillende bronnen, en die laten iets anders zien dan wat Otterspeer suggereert. In Hermans’ agenda van 1951 staat inderdaad ‘Drs. W.F. Hermans’ op de pagina die ‘Persoonlijk memorandum’ heet, maar de genoemde schedelmaten zijn er niet te vinden, en die staan ook niet elders in deze agenda. Voor die maten moeten we naar de agenda van een jaar later, 1952, maar daar staan ze dan weer niet bij de doctorandustitel. Hier wordt vrolijk met bronnen gestoeid om een – overigens onduidelijk – punt te maken.
Nog een voor de biograaf pijnlijk maar ook hilarisch voorbeeld. Op pagina 314 van De mislukkingskunstenaar staat: ‘Vrijdag wuift hij haar om twaalf uur toe achter een raam op haar werk. Men stelt zich de openingsscène van Madelon voor. Ze doen een poging mosselen te eten bij Lubl, maar die blijken uitverkocht en Truusje brengt hem naar de universiteit.’ We zitten in het jaar 1943 en midden in de knipperlichtrelatie van Hermans met Puck Comes, naar wie hij het personage Madelon in In de mist van het schimmenrijk (het Boekenweekgeschenk uit 1993) modelleerde. De bron, die Otterspeer niet vermeldt, is een agenda van Hermans. Volgens deze agenda haalt Hermans Puck na de wuifscène, ergens later op de dag, op. Maar mosselen eten bij Lubl? Als we naar de betreffende notitie in de agenda kijken, lezen we: ‘Poging mosselen te eten mislukt (uitverkocht).’ Het ‘mis’ heeft Otterspeer als ‘bij’ gelezen en het ‘lukt’ als ‘Lubl’. Verkeerd lezen kan gebeuren, maar de vergissing had snel opgelost kunnen worden als de biograaf geprobeerd had aan de lezer uit te leggen wat ‘Lubl’ was of is. Al snel had hij moeten ontdekken dat er geen horecagelegenheid bestond of bestaat die Lubl heet en dat de naam dus op een verkeerde lezing van het handschrift moest berusten – op zijn laatst toen de ‘filologen’ van het Huygens ing hem dat vertelden.
Volgens Otterspeer is het verzamelen van materiaal voor een boek als het zijne een ‘betoverende bezigheid’, met als eindresultaat het moment waarop alle vondsten en details samenvallen binnen een groot geheel: ‘En dan is het alsof alles na een paar seconden samenvloeit.’ Maar wie het schrijven van een biografie als wetenschap opvat moet een hoop uitzoeken voordat met een simpele zin de juiste of de betere conclusies getrokken kunnen worden. Wie uitspraken doet als deze maakt het zichzelf erg gemakkelijk: ‘In de Geesteswetenschappen hebben we geen algemeen voorgeschreven methode van werken, behalve bronnen lezen en netjes weergeven’ (Otterspeer in Babel, 2013/4). Behalve dat het een grote vraag is of dat laatste in De mislukkingskunstenaar wel aan de orde is, geeft hij zichzelf op die manier de vrije hand om maar wat te doen, als het maar in zijn kraam te pas komt. Of, zoals Otterspeer zelf zegt aan het begin van de inleiding op zijn biografie: ‘Alles mag, als het maar niet verveelt’.
De andere en meer genuanceerde conclusies die zojuist aan de orde kwamen zijn des te gemakkelijker te trekken wanneer anderen het uitzoekwerk voor je doen. Dat is hier het geval. Naast het feit dat deze paar voorbeelden – ze kunnen met vele andere worden aangevuld – over het woord of het fenomeen mislukken gaan en dus een directe invloed hebben op het beeld dat de biograaf van zijn onderwerp wil schetsen, hebben ze ook gemeen dat het kwesties betreft waarop wij, de ‘filologen’ van het Huygens ing, de biograaf in de loop van het meeleesproces hebben gewezen. Willem Otterspeer koos ervoor deze (en andere) adviezen te negeren. De biograaf zal zich beroepen op keuzes die hij moest maken, maar ook de niet-wetenschapper en de amateurhistoricus begrijpt dat er aan keuzes bij (literair-)historisch werk een aantal zaken voorafgaat: een nauwkeurige werkwijze bijvoorbeeld, die zorgt dat citaten correct worden weergegeven, dat eigen parafrases van Hermans-citaten niet als citaten van Hermans worden verkocht, dat accurate bronnen bij citaten worden vermeld, dat bestaand Hermans-onderzoek wordt gehonoreerd, dat archiefmateriaal eerlijk wordt gebruikt en dat serieuze en deskundige adviezen van collega’s op hun waarde worden geschat. Een wetenschapper is dat aan zijn vak, aan het onderwerp van zijn onderzoek, aan de bronnen voor zijn onderzoek en aan zijn collega’s verschuldigd.
Otterspeer noemt zijn biografie in zijn stuk in De Gids een ‘met zorg geschreven boek’. Dat is niet zo. Wij constateerden, zoals gezegd, nog vóór het verschijnen van De mislukkingskunstenaar dat het een boek is dat ‘voor latere generaties onbruikbaar’ zal zijn. Want toekomstige onderzoekers zullen elk citaat in De mislukkingskunstenaar moeten controleren en elke bron opnieuw moeten bekijken, om vervolgens de conclusies van Otterspeer op grond van die citaten en bronnen tegen het licht te houden voordat De mislukkingskunstenaar met enig fatsoen kan worden geciteerd of als bron gebruikt.
Laat dat genoeg zijn. Bij de voorbereiding voor het tweede deel van zijn biografie zal Otterspeer het zonder de meelezers van het Huygens ing moeten stellen. We zullen ons houden aan de ‘normale omgangsvorm’ die Otterspeer ons in zijn stuk in De Gids aan de hand doet: na het verschijnen van het boek zullen we, als we eens een paar maanden de tijd hebben, een collegiale lijst met opmerkingen en verbeterpunten sturen ‘ten behoeve van de tweede druk’.
Jan Gielkens, Peter Kegel
Projectleiders Willem Frederik Hermans, Volledige Werken