‘Ik heb het maar zelden meegemaakt dat ik er geen spijt van kreeg, als ik iemand staan liet op de plaats die de bescheiden Bijkaart met zoveel ere inneemt.’ Dat schreef Willem Frederik Hermans in het voorwoord bij Boze Brieven van Bijkaart (1977), de bundeling van de columns die hij onder het pseudoniem Age Bijkaart vanaf eind 1973 schreef vanuit zijn nieuwe woonplaats Parijs. De schrijver haastte zich te benadrukken dat, hoewel hij met sommige politici, hoogwaardigheidsbekleders en collega-auteurs uit zijn verre vaderland genadeloos de vloer aanveegde, Bijkaart in wezen helemaal niet zo ‘boos’ was. ‘Zijn toon is dikwijls vriendelijk, behulpzaam,’ stelde Hermans monter vast.
Dezelfde scherpzinnige, humoristische toon hanteert Hermans in Houten leeuwen en leeuwen van goud (1979), een bundeling van essays, columns en recensies uit de jaren zestig en zeventig. Het overkoepelende thema van Houten leeuwen en leeuwen van goud was volgens Hermans zelf de afbraak van taboes. ‘Alles was mooi,’ schamperde Hermans, ‘alles was de moeite waard om gedrukt te worden: de stomste praatjes, het kreupelste Nederlands.’ Het moge duidelijk zijn dat hij dat niet over zijn kant liet gaan.